Marie leefde tijdens de Opstand en hing het Protestantisme aan. Daarom verhuisde ze veel, o.a naar de Loo in Voorburg en het Rapenburg in Leiden. Iedere keer legde ze weer een nieuwe tuin aan met onder andere tulpenbollen, narcissen, pioenrozen, kievietsbloemen en een "Oranger Limonier". De laatste had zij van Paludanus uit Enkhuizen gekregen. Terwijl Clusius bij haar logeerde om de Limonier te bewonderen (De Loo), werd zijn tuin in Leiden geplunderd.
Marie vergeleek haar blomhoven met de Mille Fleur wandtapijten uit Vlaanderen. Later werden tuinen ook getekend en verspreid via bloemboeken (florilegia). Deze boeken werden gebruikt als voorbeeld bij het borduren. De textielkunst en de tuinkunst beïnvloedden elkaar.
Omdat planten in Marie's tijd nogal kostbaar waren, werden ze in de bloembedden op ruime afstand van elkaar geplant. De bladeren raakten elkaar niet en elke plant was een klein wonder op zich.