woensdag 4 februari 2009

De apothekerstuin

Gedurende vele eeuwen werden delen van planten verwerkt tot medicijn, zelf hout en bast van bomen. Vruchten werden uitgeperst tot sappen en zaden vermaald tot meel.

Sumeriërs waren al ver gevorderd in de sterrenkunde en de fytotherapie. In Mesopotamië werkten artsapothekers samen met zieners en bezweerders. Babylon had een tuin met 64 geneeskrachtige planten. De eerste openbare apotheek was in Bagdad.

Bekende kloostertuinen waren in Sankt Gallen en Reichenau (Zwitserland). Ook Hildegard von Bingen (Duitsland) had een grote kennis van geneeskrachtige planten.

Medische en farmaceutische kennis is naar West-Europa gekomen via Constantinopel, Rome en Arabië. In Brugge werden kruiden verhandeld in de Cruydhalle. Bij ons (NL) was dat in Dordrecht. In de 17e eeuw verschenen veel Pharmacopoea en Antidotaria (receptboeken). De stadsdokter moest de patiënten bij voorkeur groene levende kruiden aanwijzen, die zij dan zelf konden verzamelen. Als dat niet kon schreef hij een recept uit. Apothekers hadden vaak een tuin bij hun woning of apotheek. Ook kwam het voor dat zij een kamer in een ziekenhuis hadden, waar zij dan aanwezig moesten zijn. In de tuin bij het ziekenhuis konden zij geneeskrachtige planten kweken. De Haagse stadsdokter en botanicus Martinus Wilhelmus Schwenke had een Hortus Medicus aan de Bezuidenhoutseweg. Deze gebruikte hij voor onderzoek en om leerling-apothekers en aankomende chirurgijns wegwijs te maken in de botanie.

Behalve geneesmiddelen verkochten apothekers allerlei andere zaken die wij momenteel bij een drogist zouden kopen en wijnen (bijvoorbeeld Hypocras, clareyt of granaet) en likeuren. Zij werden vroeger dan ook gelijkgesteld aan herbergiers en mochten 's avonds tot een bepaald uur open zijn. Verder werden er zelfs geconfijte vruchten en suikerwerken gemaakt.

woensdag 3 december 2008

zaterdag 20 september 2008

maandag 7 juli 2008

zaterdag 7 juni 2008

Marie de Brimeu


Prinses van Chimay, Gravin van Megen

Marie leefde tijdens de Opstand en hing het Protestantisme aan. Daarom verhuisde ze veel, o.a naar de Loo in Voorburg en het Rapenburg in Leiden. Iedere keer legde ze weer een nieuwe tuin aan met onder andere tulpenbollen, narcissen, pioenrozen, kievietsbloemen en een "Oranger Limonier". De laatste had zij van Paludanus uit Enkhuizen gekregen. Terwijl Clusius bij haar logeerde om de Limonier te bewonderen (De Loo), werd zijn tuin in Leiden geplunderd.

Marie vergeleek haar blomhoven met de Mille Fleur wandtapijten uit Vlaanderen. Later werden tuinen ook getekend en verspreid via bloemboeken (florilegia). Deze boeken werden gebruikt als voorbeeld bij het borduren. De textielkunst en de tuinkunst beïnvloedden elkaar.

Omdat planten in Marie's tijd nogal kostbaar waren, werden ze in de bloembedden op ruime afstand van elkaar geplant. De bladeren raakten elkaar niet en elke plant was een klein wonder op zich.

woensdag 14 mei 2008